‘Mijn moeder was de liefste’
Eef gaat met haar vader naar de afscheidsdienst van zijn oudste broer.
‘Wacht. Ik moet toch nog plassen.’ Mijn vader stuurt zijn rollator naar links totdat hij er weer recht achterstaat. We lopen de dertig meter van de lift terug naar zijn appartement. Ik wacht buiten. We zijn vijf minuten verder.
Ik dacht dat ik op tijd bij hem was vandaag, de dag dat we afscheid nemen van zijn oudste broer. Maar ik heb pap zijn nagels nog geknipt en schoongemaakt, zijn pluizige bakkebaarden geschoren. Daar had ik geen rekening mee gehouden. We moeten ruim een uur rijden, nog dieper het Brabantse land in. Ik hoop dat de begintijd een vanaf-tijd is. Dat is het niet. De laatste kilometers scheur ik door de kale velden en weilanden.
‘Ik heb helemaal geen zin’, zegt mijn vader.
Paps broer, een familieman, is 89 geworden. Hij hield van carnaval en was bescheiden. Mijn vader niet. Wat de twee broers deelden was liefde voor bridge en liefde voor hun kinderen, het was niet genoeg om tijdens het leven een warme band te smeden.
Hugo staat voor de deur van het crematorium om te helpen met papa uitladen. Ik zet de auto weg, ren naar binnen en ga naast mijn vader op de achterste rij zitten. De uitvaartleider steekt de laatste kaars aan. De dienst begint.
Tussen de speeches draait een fotocarrousel die bijna een eeuw bestrijkt. Een jongetje in een matrozenpak, een jong gezin in paard en wagen. ‘Dat ben ik, op de bok’, fluistert mijn vader.
Een vrouw van rond de 30, zacht en rond, glimlacht verlegen naar de camera. ‘Mijn moeder was de liefste,’ zegt pap.
Alle vijf de kinderen gingen na haar overlijden naar kostschool, daar zijn geen foto’s van.
Een lange tafel bij mijn neef in de tuin, paps broer, zijn vrouw, hun kinderen en kleinkinderen toasten in de avondzon.
Papa huilt een uur lang. Zijn ogen zijn rood en zijn grijze badstoffen zakdoek is doorweekt. ‘Indrukwekkend’, snikt hij.
Ik sla mijn arm om hem heen, en we schuifelen langs de kist de aula uit.