‘Aangifte doen, is dat niet wat groots?’
Iemand pint geld van Eefs vaders rekening maar niemand weet wie. Deel 1.
‘In het verpleeghuis wonen is duur. Dan gaat je spaargeld er snel doorheen.’ Ik wijs naar het klooster rechts van ons. Kees, papa en ik lopen van het café in de voormalige kloosterkapel terug naar papa’s appartement.
‘Gelukkig is het niet nodig’, zegt mijn vader. Het pad loopt wat af. Hij grijpt de handvatten van de rollator stevig vast en versnelt zijn schuifelende pas.
‘Pap, ben je vorige week nog in het dorp geweest?’ vraagt Kees, zonder op te kijken van zijn telefoon. Van een jeans, inco-broekjes tot een bejaarden-friendly koptelefoon, mijn broer regelt graag dingen voor onze vader in zijn telefoon.
‘Nee jongen’, zegt mijn vader.
‘Maar wie heeft er dan geld gepind met jouw pas?’ Kees zijn stem klinkt luider.
‘Dat weet ik niet.’
Kees loopt nu naast papa. ‘Op 6 oktober en vorige week nog, op 26 oktober.’
‘Werkelijk, ik heb geen idee’, zegt mijn vader.
Tien minuten later zitten papa en ik aan tafel. Tussen ons in ligt zijn oranje bankpas in een bruin leren houdertje. Kees is onderweg naar huis, maar heeft inmiddels zes schermafbeeldingen van papa’s rekening doorgestuurd. Iemand pint elke maand eerst 300 en vlak daarna 100 euro bij de geldautomaat van de bank in het dorp. Afgelopen maand twee keer.
‘Papa, wie is dit geweest? Je hebt iemand je pas en pincode meegegeven, die persoon is gaan pinnen en weer teruggekomen om je pas terug te geven. Waar is dat geld gebleven?’
‘Ik kan me daar niks van herinneren.’ Papa pakt zijn agenda en een pen. ‘Welke dagen, zei je?’ Zijn hand blijft hangen boven het papier.
‘Pap, je geeft iemand je pinpas mee.’
‘Nee hoor. Ik weet nergens van.’
‘Als je niks zegt, dan gaan wij ervan uit dat je wordt opgelicht. Dan moeten we aangifte doen om de camerabeelden te kunnen bekijken.’
‘Aangifte doen, is dat niet wat groots? Het zijn maar kleine bedragen.’
‘Papa: wie pint er geld van jouw rekening?’
‘Het is een raadsel.’ Hij kijkt me vragend aan. ‘Ik heb werkelijk geen idee.’
Ik zeg nog drie keer dat hij het gewoon kan vertellen, dat we niet boos worden. Het is alsof ik praat tegen een studiomuur van schuimrubberen eierdozen. Ik kom er niet doorheen.
‘Nou papa, dit is wel een vervelend voorbeeld van dat je steeds meer vergeet.’
‘Inderdaad, lieve dochter. Dat mijn geheugen achteruitgaat, komt nu wel hinderlijk aan het licht.’